Bergskes-Assebroekse Meersengebied-Beverhoutsveld

Ankerplaats ID:A30021

Omschrijving

Deze ankerplaats ligt in de gemeenten Brugge (Assebroek), Beernem en Oostkamp. In het noorden vormt de bebouwing van Steenbrugge, Assebroek en Ver Assebroek (beiden gem. Brugge) de grens, in het oosten de weg tussen Assebroek en Beernem, in het zuiden door de weg tussen Lijsterhoek (Beernem) en Veldhoek (idem), in het westen een dreef die in noordwestelijke richting loopt. Uit fysisch-geografisch en landschappelijk oogpunt bestaat deze ankerplaats uit drie grote delen: de Bergskens zijn gelegen op de dekzandrug Gistel-Maldegem-Stekene-Verrebroek, de Assebroekse meersen liggen in de depressie achter deze rug, en het Beverhoutsveld ligt iets hoger op arme zandgrond. Geheel het gebied behoort tot een uitloper van de Vlaamse Vallei. De noordelijke uitlopers van deze ankerplaats met een hoogteligging boven 5m, zijn gesitueerd op een zandige bodem van de dekzandrug die vrij goed gedraineerd is. Rond het kasteel Bergskes staat nog een klein bosbestandje met een gemengde samenstelling van zowel loof- als naaldbomen. Ook ter hoogte van de Hoeve St-Trudo komt nog een loofbosje voor. Ook elders in Vlaanderen is deze dekzandrug vaak bebost omdat de arme zandgrond geen goeie landbouwgrond vormen. Centraal in de Assebroekse Meersen ligt ook een zandige uitloper van deze rug die men herkent aan een relatief hogere ligging t.o.v. de aangrenzende meersen en het verspreid voorkomen van akkerlandpercelen. De overgang tussen de dekzandrug en de achterliggende depressie gebeurt bruusk en is goed zichtbaar op het terrein. Ook landschappelijk komt hij goed tot uiting door het contrast tussen het eerder gesloten landschap op de dekzandrug (bebossing) en het half open meersengebied met veel perceelsrandbegroeiing en dominant graslandgebruik. Aan de rand van het meersengebied vlakbij de zandrug komt kwelwater aan de oppervlakte wat een unieke vegetatie met zich meebrengt. De ondergrond van deze depressie bestaat uit zandige Vlaamse Vallei-afzettingen, vervolgens Laatglaciale moeraskalk met erboven een venige laag, én daarboven voornamelijk Holoceen zandig en lemig materiaal. Het uitgesproken alluviaal karakter van dit gebied, zijnde een natuurlijk bergingsgebied in functie van de afwatering van de omgevende landschappen, is bepalend voor het dominant voorkomen historisch permanent graslandgebruik. Het grachtenstelsel is geënt op de dekzandrug: enerzijds evenwijdig ermee in oost-west richting en anderzijds dwars erop in noord-zuidrichting. Door de aanleg van een grachtenstelsel, door de afwatering naar het kanaal Gent-Oostende via de Hoofdsloot en het St-Trudoledeke, en door de inzet van pompen is het gebied niet meer zo vochtig als vroeger, maar het graslandgebruik primeert nog steeds op akkerbouw. De wei- en hooilandpercelen zijn begrensd door grachten met rietkragen, en perceelsrandbegroeiing (vooral knotbomenrijen). Op hoger gelegen stukken komen enkele dreven voor. De Gemene Weiden (in noorden) zijn gekenmerkt door zeer kleine regelmatige graslandperceeltjes en door een oud gebruiksrecht van de aanborgers op deze gronden. Uit enkele archeologische vondsten maakt men op dat het gebied tijdens het Mesolithicum bewoond was; de nederzetting(en) lag(en) vermoedelijk nabij de rand of op de dekzandrug. Ten zuiden van de kerk van Ver-Assebroek ligt een circulaire structuur bestaande uit drie concentrische grachten met wallen en een noord-zuid verlopende onderbreking die het hele terrein in twee delen snijdt. Ze wordt ten dele visueel benadrukt door een bomenrij. De structuur getuigt vermoedelijk van een verlaten ringwalsite uit de 11e-12e eeuw. Deze ringvormige structuur vormde mogelijks het opperhof dat aansloot bij het neerhof waar momenteel de kerk en het leenhof van Ver-Assebroek staan. Bijkomend onderzoek kan hierover duidelijkheid scheppen. Tussen de Gemene Weiden en het kasteel Bergskes loopt een oude tramlijn die nu begroeid is met een houtkant. In het zuiden van het eigenlijke meersengebied ligt een klein naaldhoutbosje dat uit landschappelijk oogpunt stoort in dit historische graslandcomplex. Verder is het meersengebied nauwelijks bebouwd en vormt een open ruimte aan de rand van de stad Brugge. Weinig wegen doorsnijden het gebied wat de landschappelijke samenhang bevordert. Vanuit de zuidoostelijke uitloper van het Meersengebied heeft men nog een doorkijk naar het beboste deel van de dekzandrug rond Rijkevelde (eveneens ankerplaats). In het Beverhoutsveld komen de Pleistocene sedimenten van de Vlaamse Vallei aan de oppervlakte. Het gebied vertoont kleine zandruggetjes (typisch voor de Vlaamse Vallei-afzettingen) en heeft een slechte waterhuishouding en arme bodem, wat de reden vormde voor de zeer late ontginning van het gebied. Vóór 1850 was het een heidegebied (wastina) waar het vee gemeenschappelijk kon grazen. In het begin van de middeleeuwen stond er waarschijnlijk nog een bos dat echter vrij snel tot heidegebied evolueerde door overbegrazing. In het gebied komt nu nog steeds heidevegetatie voor. Tijdens de middeleeuwen waren hier talrijke veldvijvers aanwezig die nu verdwenen zijn. In sommige weilanden zijn cirkelvormige depressies aanwezig, maar het is niet bekend of dit resten van veldvijvers zijn. Vanaf 1850 werd dit gebied op zeer systematische manier ontgonnen. Een rechtlijnig drevenpatroon deelde het gebied in grote blokken landbouwland op die op hun beurt nog eens onderverdeeld werden in gebruikspercelen. De dreven zijn nog zeer herkenbaar en goed bewaard gebleven. Langs de percelen kwamen (en komen hier en daar nog) knotbomenrijen, houtkanten e.d. voor. De vele sloten en grachtjes (met veelal rietkragen) zorgen voor de afwatering van het gebied. De dreven accentueren het systematische ontginningspatroon van het gebied en delen het gebied ook visueel op in kleinere ruimtes. De perceelsrandbegroeiing en de rietkragen in grachten delen die kleinere ruimtes verder op. Desalniettemin heeft het gebied een half open karakter met af en toe vergezichten. Het verschil tussen het landschap op de dekzandrug, in de achterliggende depressie (meersengebied) en het veldgebied wordt goed geaccentueerd door het verschil in openheid: op de rug is het een gesloten landschap met enkele bosjes terwijl het in het meersengebied en het veldgebied een half open landschap is door de vele bomenrijen. Deze landschappelijke verschillen dienen minstens behouden en zelfs versterkt te worden in de toekomst. Door de schaalvergroting in de landbouw worden steeds meer percelen samengevoegd tot één groot blok; ook de perceelsrandbegroeiing is veel minder aanwezig dan vroeger. Men dient het kleinschalig karakter van vooral weilanden te behouden met typische perceelsrandbegroeiing. Het wegdek van verschillende wegen is nog niet verhard wat een meerwaarde voor het gebied betekent. De schaarsheid en authentiek karakter van de wegen en paden dient behouden te blijven. Door het gebied lopen geen drukke wegen wat de rust in het gebied bevordert. Het gebied is eveneens gekenmerkt door een bijna afwezigheid van bebouwing. De weinige bebouwing ligt sterk verspreid, en de zeer lage bebouwingsdichtheid moet in de toekomst zeker gevrijwaard blijven. Langs de grenzen dient men vooral de oprukkende lintbebouwing in te tomen. Uitbreidingen van bestaande grondgebonden landbouwbedrijven moeten zoveel mogelijk gebufferd worden om het landelijke karakter te behouden.

Landschapswaarden

Wetenschappelijke waarde

De ankerplaats ligt ter hoogte van een westelijke uitloper van de Vlaamse vallei en vertoont de gave en natuurlijke overgang van de Pleistocene dekzandrug (Gistel-Maldegem-Stekene-Verrebroek) naar de depressie van de Assebroekse Meersen, tot de hogere zandige afzettingen van het Beverhoutsveld. Het uitgesproken alluviaal karakter van het meersengebied, zijnde een natuurlijk bergingsgebied in functie van de afwatering van de omgevende landschappen, is bepalend voor het dominant voorkomen van historisch permanent graslandgebruik. De Assebroekse Meersen hebben op zeer geringe diepte zeer kalkrijke meerafzettingen uit het Laatglaciaal die wijzen op de historisch natte omstandigheden van deze depressie. Het historisch permanent graslandgebruik en de zeer vochtige omstandigheden bieden een zeer rijke en gevarieerde flora (met specifieke kwelindicatoren). De drogere condities van de stuifzandrug en het Beverhoutsveld veroorzaken een andere flora die eerder droogtebestendig is en voedselarme omstandigheden verdraagt (zoals heidevegetatie). Door die wisselende fysische omstandigheden kent het gebied een zeer grote rijkdom en diversiteit aan flora en fauna.

Historische waarde

De deelgebieden van deze ankerplaats vertonen elk een specifiek landschap dat gekenmerkt wordt door een hoge gaafheid. Het bebost karakter van de dekzandrug en de inplanting van het kasteel hebben een historische achtergrond vanwege de landbouwkundig marginale omstandigheden. De Assebroekse Meersen kennen een historisch permanent graslandgebruik dat gebonden is aan de zeer natte omstandigheden van deze depressie. Daarbij maken de gave knotbomenrijen en de grachten met rietbegroeiing de goed bewaarde percelering herkenbaar. De Gemene Weiden (in noorden) zijn gekenmerkt door zeer kleine regelmatige graslandperceeltjes en door een oud gebruiksrecht van de aanborgers op deze gronden, wat uniek is in Vlaanderen en zelfs nog actueel. Het dambordvormige percelerings- en wegenpatroon van het Beverhoutsveld getuigt van de grootschalige en late ontginning van dit veldgebied en wordt benadrukt door dreven en perceelsrandbegroeiing. Het voorkomen van een merkwaardige circulaire site ten zuiden van de kerk van Ver-Assebroek getuigt van de middeleeuwse occupatie van het gebied.

Esthetische waarde

De zeer lage bebouwingsgraad en de lage versnijdings-/versnipperingsgraad geeft dit gebied een enorme esthetische waarde. De deelgebieden tonen door hun landschappelijke eigenheid een verschil in landschappelijke openheid, percelering, landgebruik, e.d. die visueel zeer herkenbaar is. De aanwezigheid van dreven in het meersengebied én het Beverhoutsveld zorgt voor een samenhang en verbinding tussen beide gebieden. De bebossing van de dekzandrug maakt hem visueel herkenbaar in het landschap en contrasteert sterk met het landbouwgebruik in de rest van de ankerplaats. De kleinschalige percelering, de dreven, het overwegend graslandgebruik, het grachtenstelsel en de gaafheid van de perceelsrandbegroeiing geven de Assebroekse Meersen een grote visueel-esthetische waarde. Het gave drevenpatronen en de verspreide perceelsrandbegroeiing benadrukken visueel de structuur van het dambordvormige ontginningspatroon in het Beverhoutsveld.

Ruimtelijk-structurerende waarde

De oriëntatie van de dekzandrug en de achterliggende depressie zijn zeer structurerend voor het landschap omdat de percelering, de grachten en de wegen daarop geënt zijn. In het Beverhoutsveld is het ontginningpatroon geënt op oriëntatie van de uitloper van de Vlaamse vallei en benadrukken de dreven haarnoordwest-zuidoostoriëntatie.

Landschapselementen en opbouwende onderdelen

Geomorfologie/hydrografie

Microreliëf:
  • microreliëf
Macroreliëf:
  • markante terreinovergang

overgang Pleistocene dekzandrug naar Meersengebied met vnl. Holoceen

Hydrografische Elementen:
  • beek

hoofdsloot, St-Trudoledeke, Zuiddambeek, Mazelbeek

Moerassige gronden:
  • rietland

in laagste delen van de Assebroekse Meersen

Elementen van bouwkundig erfgoed, nederzettingen en archeologie

Kastelen, landgoederen en aanhorigheden:
  • kasteel

kasteel Bergskens met bijhorend bosje

Archeologische elementen:

Elementen van transport en infrastructuur

Spoorweg:
  • oude tramroute

tramroute Oedelem-Brugge (rond kasteel Bergskens)

Elementen en patronen van landgebruik

Lijnvormige elementen:
  • dreef
  • bomenrij
  • houtkant
  • knotbomenrij
  • perceelsrandbegroeiing

dreven in veltgebied; perceelsrandbegroeiing in meersengebied: knot/bomenrijen, houtkanten

Kunstmatige waters:
  • poel

veedrinkput

Topografie:
  • blokvormig

Beverhoutsveld: opstrekkend, geometrisch;

Historisch stabiel landgebruik:
  • permanent grasland

in Assebroekse Meersen

Bos:
  • naald
  • loof

op dekzandrug in noorden

Opmerkingen en knelpunten

De monotone en recente aanplantingen van naaldbosjes in het zuiden van het eigenlijke meersengebied storen in dit historisch graslandcomplex. Schaalvergroting in de landbouw brengt grotere percelen met zich mee wat echter afbreuk doet aan de kleinschaligheid van het landschap in deze ankerplaats. De omzetting van wei- of hooiland in akkerland brengt de herkenbaarheid van het landschap in gevaar en de goed bewaarde relatie tussen bodemgesteldheid en bodemgebruik. De enorm lage bebouwingsdichtheid van het gebied wordt bedreigd door de oprukkende bebouwing vanuit Brugge en door de oprukkende lintbebouwing uit omringende dorpen en gehuchten (Moerbrugge). Daarenboven verhindert de lintbebouwing het zicht op deze open ruimte van op de wegen. In het noorden dient de doorkijk naar de ankerplaats Rijkevelde-Loweiden gevrijwaard omdat Rijkevelde de verderzetting is van het stuifzandgebied gelegen op de beboste dekzandrug.