Osbroek

Ankerplaats ID:A40077

Landschap

Omschrijving

Ter hoogte van Erembodegem en Aalst, zowat op de overgangszone van de middenloop naar de benedenloop van de Dender, vindt men de laatste hellingen van enige betekenis langs de linkeroever van de Dender: de tot 24 m hoge, ruim 15 m boven het Osbroek torende dalflank, gevormd door de Molenkouter, Evelsenberg, Haring, Ajuinkouter en Konijnenaarde. Door zijdelingse of laterale erosie kon de Dender hier gedurende het Laatglaciaal, vermoedelijk zo een 10 à 11 000 jaar geleden, een komvormige depressie uitschuren. De kronkelende rivier breidde zich breed uit en onder invloed van haar ondermijnende, eroderende werking ontstond er een uitgesproken steile westelijke valleiwand. Op een bepaald ogenblik moet de Dendermeander zichzelf hebben afgesneden door laterale opschuiving. Zo kon uiteindelijk de moerassige Osbroekdepressie ontstaan waarin oorspronkelijke een (afgesneden) meander moet hebben gelegen. Gedurende het Atlanticum, een periode van zeespiegelrijzing (7800- 5000 jaar geleden), geraakte deze depressie langzaam aan met alluviale klei en leem opgevuld. Opvulling en verminderde aanvoer van water en afzettingsslib moeten daarna hebben geleid tot de vorming van riet- en zeggeveen in de afgesneden meanderloop. Het afzetten van klei en leem kon ook later nog tot in historische tijden doorgaan, mede door een nieuwe sedimentenaanvoer ingevolge ontbossingen en bodembewerking van de stroomopwaarts gelegen heuvel- en plateaugebieden. De eerste werken tot bevaarbaarmaking van de Dender, dateren al van het einde van de 12e eeuw. Voor 1600 is er reeds sprake van het bekostigen van de aanleg van een nieuwe ‘speye’ of schutsluis op de Dender van Hofstade. Door de opeenvolgende kanalisaties en de bouw van sluizen kwam het waterpeil van de rivier te Aalst- Erembodegem hoger te liggen dan de kern van het Osbroek. Maar tenminste al vanaf de tweede helft van de 19e eeuw kunnen de Osbroekbeken hun water in de Dender lozen voorbij het sas van Aalst. Eerst gebeurde dat via een oude afvoergracht, nu via een gloednieuw rioolstelsel. De oudste vermeldingen van het Osbroekgebied gaan terug tot de 13e en de 14e eeuw. Toen het broektoponiem ontstond was het gebied vermoedelijk een gemeenschappelijk beweid en sterk gedegradeerd moerassig bos. Maar ten tijde van de oudst oorkonde bleek het reeds geprivatiseerd en had het het uitzicht van een gepercelleerd graslandgebied. Bij de vroegst gekende eigenaars vinden we buiten de particuliere grondbezitters, een aantal kerkelijke instellingen en Armenkamers. Het grondgebruik was over het algemeen hooiland, met eventueel beweiding van de toemaat van het hooiland in de nazomer. Vooral vanaf de 17e eeuw hield men de dieren meer en meer op stal en was men overgeschakeld op volledige stalvoedering. De productiviteit van het grasland kon op die manier optimaal benut worden. Door de lage ligging en de moeilijke ontwatering van het gebied kwam akkerbouw weinig voor. Slechts enkele percelen, aan de rand van het gebied gelegen waren in gebruik als akkerland. In het Osbroek werd ook turf gestoken. Op de Ferrariskaart (ca. 1775) worden binnen het Osbroek slechts twee bodemgebruikstypen weergegeven: moerassig grasland en bos. Ook heel wat houtkanten en bomenrijen zijn er op waarneembaar. Uit pachtcontracten blijkt dat er op een aantal percelen knotbomen stonden. Omstreek diezelfde periode is zowat 45% in handen van kerkelijke instellingen en Armenbesturen. Onder de Franse bezetter werd alle kerkgoed aangeslagen. Bij de opstelling van het primitief kadaster, enkele jaren na de Belgische onafhankelijkheid, vernemen we voor het eerst iets over de bodemkwaliteit van het volledige Osbroek. In 1834 is 34% van de oppervlakte bos, 58% hooiland en 8% bouwland. Het betreft voornamelijk middelhoutbossen. Het zijn nog altijd erg natte gronden. Tussen 1834 en 1910 nam de bebossing in het geibed niet toe. Integendeel, het bos ging zelfs lichtjes achteruit. Door vergelijking van verschillende topografische kaarten kan men vaststellen dat het bodemgebruik in de onderhavige periode niet erg stabiel was. Rond 1850 was het bouwland sterk in oppervlakte toegenomen en steeg het uit boven 20%; in 1909 was echter praktisch alle akkerbouw verdwenen. Niet alleen wijzigingen in de landbouweconomie waren hiervoor verantwoordelijk. Ook de zware hongersnood van 1845-46 zal ertoe bijgedragen hebben dat een aantal meersen werd omgezet in akkers. De wijmencultuur nam eveneens een hoge vlucht blijkt uit archiefmateriaal. Globaal genomen kan men dus stellen dat het bos nog het meest stabiele element was in het Osbroeklandschap van de 19e eeuw. Het belang van de meersen verminderde eerst ten voordeel van het bouwland en later de wijmencultuur. In de jaren 1860 werd in het Osbroek een watering opgericht met het doel het waterrijke gebied te saneren. Steeds meer industriële en financiële elite van de Aalsterse bevolking kochten gronden als investering. In de jaren 1915-16 kocht de stad een 17 ha grond in het Osbroekgebied voor de aanleg van een stadspark. Iets eerder was aan de zuidwestkant te Erembodegem het eigendom van Moyersoen in het bezit gekomen van zijn neef. Deze bouwt in 1914 op de aanpalende gronden een grote landelijke villa, het zogenaamde Osbroekkasteel en verwerft in de jaren 1910 meer dan 35 ha eigendom. In 1923 wordt op een stuk meers de enige industriële vestiging binnen het Osbroek ten westen van de Kapellekensbaan ingeplant. Tussen 1920 en 1977 wordt het resterende Aalsterse deel van het Osbroek compleet opgehoogd. Huisvuil, vliegas en puin herscheppen de moerassige gronden bodems in een ruderaal terrein. Aanvankelijk was het de bedoeling deze gronden bouwrijp te maken. Maar later verandert men van mening: de terreinen worden door de stad Aalst aangekocht en op een deel ervan wordt een sportcomplex aangelegd. Ook op Erembodegems grondgebied begint men huisvuil te storten vanaf 1973, tot 1977.

Landschapswaarden

Wetenschappelijke waarde

Door zijdelingse of laterale erosie kon de Dender hier gedurende het Laatglaciaal, een komvormige depressie uitschuren. De kronkelende rivier breidde zich breed uit en onder invloed van haar ondermijnende, eroderende werking ontstond er een uitgesproken steile westelijke valleiwand. Op een bepaald ogenblik moet de Dendermeander zichzelf hebben afgesneden door laterale opschuiving. Zo kon uiteindelijk de moerassige Osbroekdepressie ontstaan waarin oorspronkelijke een (afgesneden) meander moet hebben gelegen. Gedurende het Atlanticum geraakte deze depressie langzaam aan met alluviale klei en leem opgevuld. Opvulling en verminderde aanvoer van water en afzettingsslib moeten daarna hebben geleid tot de vorming van riet- en zeggeveen in de afgesneden meanderloop. Het afzetten van klei en leem kon ook later nog tot in historische tijden doorgaan, mede door een nieuwe sedimentenaanvoer ingevolge ontbossingen en bodembewerking van de stroomopwaarts gelegen heuvel- en plateaugebieden.

Historische waarde

Op de Ferrariskaart (ca. 1775) worden binnen het Osbroek slechts twee bodemgebruikstypen weergegeven: moerassig grasland en bos. Ook heel wat houtkanten en bomenrijen zijn er op waarneembaar. Uit pachtcontracten blijkt dat er op een aantal percelen knotbomen stonden. Omstreek diezelfde periode is zowat 45% in handen van kerkelijke instellingen en Armenbesturen. Onder de Franse bezetter werd alle kerkgoed aangeslagen. Bij de opstelling van het primitief kadaster, enkele jaren na de Belgische onafhankelijkheid, vernemen we voor het eerst iets over de bodemkwaliteit van het volledige Osbroek. In 1834 is 34% van de oppervlakte bos, 58% hooiland en 8% bouwland. Het betreft voornamelijk middenhoutbossen. Het zijn nog altijd erg natte gronden.Globaal genomen kan men dus stellen dat het bos nog het meest stabiele element was in het Osbroeklandschap van de 19e eeuw. Het belang van de meersen verminderde eerst ten voordeel van het bouwland en later de wijmencultuur. Het stadspark, in het noordoosten van het gebied, was vanaf 1915 aanwezig. In 1914 wordt het Osbroekkasteel aangelegd. In de huidige toestand is de bebouwing sterk toegenomen.

Esthetische waarde

Osbroek, aansluitend op het stadspark, is een beboomd domein met vijvers.

Ruimtelijk-structurerende waarde

Het Osbroek is een beboste depressie die in het zuiden en westen door een dalflank begrensd is. Deze flank is erg steil. In het zuiden van het gebied ligt het Osbroek kasteel, in het noorden van het gebied het stadspark en bijhorende sportterreinen.

Landschapselementen en opbouwende onderdelen

Geomorfologie/hydrografie

Microreliëf:
  • microreliëf
  • talud
Macroreliëf:
  • macroreliëf
  • steilrand
  • markante terreinovergang

steilrand van Dender

Hydrografische Elementen:
  • waterloop
  • beek
  • vallei
  • oude rivierarm
Moerassige gronden:
  • moeras

Elementen van bouwkundig erfgoed, nederzettingen en archeologie

Koeren en hovingen:
  • park

stadspark

Kastelen, landgoederen en aanhorigheden:
  • kasteel

Osbroekkasteel

Elementen van transport en infrastructuur

Wegenis:
  • weg
  • pad
Waterbouwkundige infrastructuur:
  • grachtenstelsel

Elementen en patronen van landgebruik

Lijnvormige elementen:
  • dreef
  • bomenrij
Kunstmatige waters:
  • vijver
Topografie:
  • onregelmatig
Bos:
  • loof
  • broek
  • hakhout
  • middelhout
  • struweel
Bijzondere waterhuishouding:
  • vloeiweide