R30047: Meersgebieden : Assebroekse Meersen, Chartreusemeersen, Gemene Weiden

Verstoring: Gemene Weiden : veel grasland werd gescheurd en met raaigras ingezaaid, laagten werden opgevoerd. In toenemende mate worden weilanden nu gebruikt voor het houden van paarden en schapen met de negatieve gevolgen van visuele degradatie door afsluitingen en hokken, aanvreten van perceelsbeplantingen.

Herkenbaarheid: 3

Samenhang: 3

Gaafheid: 3

Wetenschappelijke waarde:

De Meersgebieden bestaan uit een brede depressie van tertiaire oorsprong die voor het overgrote deel beneden de 5-meter-hoogtelijn ligt. Deze laagte vormt het overstromingsgebied voor een aantal waterlopen met oorsprong in de hoger gelegen gronden richting Rijkevelde, Oedelem en Beernem. Aanwezigheid van veen en moeraskalk in de Assebroekse Meersen. In de overige delen bestaat de bodem uit alluviale klei en zandleem, met verspreide veenvlekken. Grote variatie aan vegetatietypes weerspiegelen de aard van het gebied. Gebied is omgeven door hoger gelegen zandgronden die eertijds de overgang vormden tussen zee en land. Complex van vooral graslanden, doorsneden door talrijke populieren- en knotwilgenrijen. Grote floristische en faunistische waarde.

Historische waarde:

Vroeger was het gebied van de Assebroekse Meersen een echt moerasgebied. Grote delen van het meersgebied maakten in de middeleeuwen deel uit van het leengoed Assebroek. De merkwaardige cirkelvormige patronen die nabij het Leenhof in het meersgebied aangetroffen worden zijn vermoedelijk de restanten van een 12de eeuwse, omwalde en op palen staande burcht van dit leengoed. Eeuwenoude specifieke eigendomstoestand van de Gemene Weiden, in het bijzonder het gemeenschappelijk toebehoren van de gronden aan de “aanborgers” , wat meermaals door hogere instanties werd betwist. Dit gemene gebruiksrecht is overgegaan in een overdeeld eigendomsrecht van de nazaten van de rechthebbende gebruikers. Als gemeenschappelijke gronden bleven de Gemene Weiden tot een eind in de 19de eeuw een open en samenhangend weidegeheel. In de tweede helft van de 19de eeuw werden er wegen en grachten aangelegd, gevolgd door een opdeling in percelen. Veel weiland werd in akker omgezet. Gaandeweg kreeg het landschap door aanplantingen ook een meer gesloten structuur. De Assebroekse Meersen bleven eveneens eeuwenlang een volledig open, niet gepercelleerd moerassig weidegebied. De doorsnijding met een paar hoofddreven en de fijnmazige opdeling in percelen komt pas voor vanaf het begin van de 20ste eeuw. Door de aanplanting van bomenrijen langs de dreven en perceelsgrenzen kreeg het landschap een zeer dichte structuur. Het zeer dichte netwerk van knotwilgen op de perceelsgrenzen in na de jaren ‘60 beginnen uiteenvallen. Het grondgebruik en het landshcappelijk aspect van de zandrug wijkt ingevolge de bodemgesteldheid en de hogere ligging, van oudsher sterk af van de aanpalende meersgronden. Op historische kaarten komt deze rug voor als een vrij gesloten landbouwlandschap met veel houtkanten en hagen.

Esthetische waarde:

Gebied met grote variatie : grachten, hooilandjes, vochtige weiden, onverharde weinig betrede paden, de Steenbrugse bosjes, droge lineaire elementen (verlaten spoorweg- en trambedding). Gebied is door zijn overstroombaar karakter steeds onbebouwd gebleven en vormt een sterk open ruimtegebied. De Assebroekse Meersen zijn nog steeds volledig in graslandgebruik. Het gebied is veel opener geworden door het wegvallen van de meeste knotwilgen. De bomenrijen langs de dreven en het Sint-Trudoledeke zorgen voor een opdeling in een aantal grotere blokken. De Gemene Weiden kennen een sterk versnipperd grondgebruik, met graslan, akkertjes en (vooral aan de noordrand) vrijetijdstuinbouw.

Beleidswenselijkheden:

Assebroekse Meersen : herontwikkeling van het geheel tot ene natuurlijk vochtig graslandgebied, verdere versnippering en opdeling van het gebruik voorkomen. Gemene Weiden : herstel en behoud van de typische botanische rijkdom en de landschappelijke structuur, actief beleid i.v.m. kleine landschapselementen.