Komgrondengebied van Lampernisse - Kaaskerke - St-Jacobskapelle

Ankerplaats ID:A30025

Omschrijving

Deze uitgestrekte ankerplaats loopt van de Ijzer stroomopwaarts van Diksmuide tot net ten oosten van de Lovaart. De weg tussen St-Jacobskapelle (gem. Diksmuide), Oude Kapelle (gem. Diksmuide) en Fortem (gem. Alveringem) vormt de zuidelijke grens, de weg van Fortem richting Zoutenaaie (gem. Veurne) de westelijke grens, het Zoutenaaiegeleed en een deel van de spoorlijn Diksmuide- Avekapelle de noordelijke grens. De oostelijke grens wordt gevormd door een deel van de weg Zoutenaaie-Lampernisse, en een kleine gracht richting Kaaskerke. Het gebied ligt binnen de pleistocene Ijzervallei die tijdens het holoceen opgevuld werd. Aanvankelijk werd klei en zand afgezet met verspreid veenvorming in dit getijdegebied. Bij het begin van onze tijdrekening kwam er een einde aan dit proces door overstroming van het gebied. Het werd een waddengebied met slikken en geulen dat geleidelijk opslibte tot een schorre. Naargelang de snelheid van opslibbing en dus de evolutie tot schorre onderscheiden we Oudland (snelst opgeslibt, dus ouder) en Middelland (trager opgeslibt, dus jonger). In beide gebieden heeft men dezelfde fysische landschapsstructurerende elementen van zandige geulgronden en kleiige/venige kom- en poelgronden. Door bemaling van het gebied klonken deze gronden in waarbij de veen- en kleigronden veel meer inklonken dan de zandgronden. De structuur van lineaire hogere zandruggen tussen lage en natte poel- en komgronden is nog steeds bepalend voor het landschap. Slechts enkele meters onder het oppervlak bevindt zich zout/brak grondwater met een dunne zoetwaterlaag erboven. Na de aanleg van de Oude Zeedijk in de 10e eeuw bleef het gebied achter de lijn Oudekapelle-Lampernisse-Zoutenaaie gevrijwaard van grote overstromingen (Oudland) en kon het als landbouwland ontgonnen worden. Tevoren werd dit slikke-schorregebied voornamelijk als graasgrond voor schapen gebruikt. De ontginning van de rest (het Middelland) liet op zich wachten tot de 12e eeuw toen een dijk langs de linkeroever van de Ijzer gebouwd werd. Langs de Oude Zeedijk merkt men soms een hoogteverschil van enkele meters tussen Oud- en Middellandpolders. De hogere zandgronden bieden een steviger bouwgrond, drogere condities en drinkbaar (grond)water. Vandaar is de meeste bewoning, de wegen en de akkerlanden op deze ruggen gesitueerd. Deze lineaire structuren zijn in het landschap te volgen via het patroon en via aangezien deze gronden een betere waterhuishouding hebben. Vlakbij de hoeves zijn soms nog resten van een boomgaard, omgevende bomenrijen en /of hagen aanwezig. Aansluitend daarop liggen de kom- en poelgronden met uitgesproken microreliëf. Dit microreliëf is soms van natuurlijke origine, soms van antropogene oorsprong door uitgraving van klei en veen voor resp. bakstenen en turf, én door archeologische resten. Deze natte gronden liggen van oudsher onder grasland en kennen een grillig percelerings- en grachtenpatroon. De grachten wateren af naar de grotere vaarten en beken van het gebied (zoals de Grote en de Kleine Ijzerbeek, de Vlavaart, de Molenvaart, de Bovenvliet,…) die op hun beurt in oostelijke richting naar de Ijzer afwateren. Het gebied behoort immers tot het bekken van de Ijzer. Vroeger kenden de oevers van de grotere afwateringsgrachten beplanting van struiken en struwelen op die nu echter grotendeels verdwenen of verwaarloosd is. De percelering zelf stamt waarschijnlijk nog grotendeels uit de late middeleeuwen. De onregelmatige en grillige percelering wijst op de niet-systematische aanpak en het individuele karakter van de ontginning. Tijdens de 13e en 14e eeuw werden er zelfs in de nattere poel- en komgronden hoeven gebouwd wegens een groot tekort aan landbouwland en wegens de grote vraag naar landbouwprodukten. De veeteelt vormde een bloeiende nijverheid. Deze hoeves kenden veelal een walgracht van een paar meters diep en enkele meters breed die naast een verdedigingsfunctie vooral een statussymbolische betekenis had. Sommige sites hadden een mottestructuur die momenteel nog herkenbaar is. Op het einde van de middeleeuwen werden ze veelal verlaten wegens de algemene landbouwcrisis. Deze sites zijn zeer goed bewaard gebleven door de natte bodemcondities en door het permanent graslandgebruik waarbij de bodem niet of weinig bewerkt wordt en de archeologische sporen ook geen geweld worden aangedaan. Ze zijn herkenbaar in het huidige landschap aan de kleine hoogteverschillen. De site van het leenhof ter Wissche is een voorbeeld waarbij de opperhof neerhofstructuur nog herkenbaar is. Dankzij het historisch permanent graslandgebruik (zowel wei- als hooiland) is de aanwezige flora zeer waardevol. De meeste en rijkste flora betreft waterminnende planten. Langs de oevers van de grachten en waterlopen is de vertrappelingszone (door het vee) uitermate belangrijk voor talrijke flora omdat hier pioniersvegetatie voorkomt en hun biotoop gewaarborgd wordt door het vee. In de waterlopen en in veedrinkputten komt waardevolle water- en moerasvegetatie, en verlandingsvegetatie (riet, zegge, bies,…) voor. Hierbij zitten ook planten die zilte omstandigheden verdragen doordat het zoute grondwater in sommige grachten aangesneden wordt. Het waterrijke karakter van dit komgrondengebied en de aanwezige rijke flora vormen een ideaal biotoop voor watervogels. Het gebied vormt dan ook een belangrijke rustplaats voor trekvogels, een broedplaats en overwinteringsplaats voor heel wat avifauna. De rust en de uitgestrektheid van het gebied dragen zeker bij aan de rijke fauna. Daarnaast zorgen de waterpartijen voor heel wat zoetwateroganismen die zich via de grachten gemakkelijk verspreiden. Het gebied ligt vlakbij het voormalige Ijzerfront van WOI wat een serieuze vernieling met zich meegebracht heeft. Vele hoeves en woningen dateren van kort na WOI maar ze bevinden zich veelal op de plaats van de vroegere gebouwen waardoor de landschappelijke structuren van zandige geulgronden bij de wederopbouw gerespecteerd werden. Vele hoeves zijn gebouwd met een gele baksteen, gebakken met de plaatselijke polderklei. De hoeves bestaan veelal uit losse gebouwen en zijn nog zeer gaaf. De nederzetting van Lampernisse is na WOI bijna volledig heropgebouwd volgens de vooroorlogse gebouwen. Het is een straatdorp, gebouwd op een zandrug. De kerk met aanpalend kerkhof en omringende bomenrij vormen een blikvanger en oriënteringspunt in dit open landschap. Ook ter hoogte van St-Jacobskapelle en Oudekapelle is de kerk beeldbepalend voor de omgeving. Verder treft men langs de wegen en bij hoeves overvloedig kapelletjes en kruisen aan. In het gehele gebied vormt de Ijzertoren van Diksmuide een blikvanger en baken in het landschap (als het weer het tenminste toelaat). Het landschap heeft dus nog een zeer goed herkenbare en gave structuur met een uitgesproken open karakter van grillige weilanden met microreliëf en linten van akkerlanden, wegen en bewoning. In alle richtingen heeft men een wijds en panoramisch zicht. Het gebied kenmerkt zich door een zeer lage graad van bebouwing en versnijding door wegen. Over het gebied doet zich een vochtigheidsgradiënt voor van oost naar west waarbij het meest oostelijke deel vlakbij de Ijzer de natste bodemcondities kent t.o.v. het westelijk deel van de ankerplaats.

Landschapswaarden

Wetenschappelijke waarde

Dit gebied omvat goed bewaarde Oud- en Middellandpolders die door een dijk gescheiden worden. In deze polders bepaalt de bodemkundige gesteldheid van lineaire zandige geulgronden tussen venige en kleiige komgronden nog grotendeels het landgebruik. In het westen is de grens tussen polder en zandleemgebied scherp en opvallend aanwezig in het terrein. Daarnaast heeft deze ankerplaats een rijkdom op biologisch vlak. De water- en moerasvegetatie is dankzij de natte omstandigheden in de graslandpercelen en dankzij het dichte slotennet zeer gevarieerd en bevat talrijke zeldzame soorten. De uitgestrekte graslanden bieden voor avifauna een belangrijke overwinterings-, broed-, rust- en foerageerplaats. Het gebied is van internationaal belang voor trekvogels.

Historische waarde

Deze ankerplaats geeft een bijzonder goede weergave van het middeleeuwse landschap gekenmerkt door grote komgrondgebieden onder grasland met een grillig percelerings- en grachtenpatroon, versneden door de zandige oeverwalafzettingen waarop zich de bewoning vestigde. Middeleeuwse bewoningsgeschiedenis is goed bewaard. Tot in de 12de eeuw werden de hoger gelegen zandige gronden (de oerverwalafzettingen) opgezocht voor de bewoning wat een verklaring geeft voor het lintvormig bewoningsareaal. In de 13de-14de eeuw werden bedrijven voor veehouderij

  • veelal hoeven met walgracht - ingeplant op de lagergelegen komgronden.

Vele hoeves werden later verlaten en de resten zijn goed bewaard gebleven dankzij het bestendig graslandgebruik. De oorspronkelijke 13de-15de eeuwse kadastrale organisatie is bewaard gebleven. Het kleinschalig slotennet in de komgronden geeft duiding van de middeleeuwse niet-systematische ontginning van het schorregebied. Na WOI werden de fysische structuren van zandige geulgronden en venige/kleiige komgronden gerespecteerd bij de wederopbouw in de streek.

Esthetische waarde

De uitgestrektheid van zeer open kleinschalige graslandcomplexen met een dicht slotennet en microreliëf bepaalt de esthetische waarde van deze polders. De afwezigheid van bebouwing en opgaande begroeiing dragen nog bij aan het open karakter. De hoger gelegen kreekruggen hebben een meer gesloten karakter. Bebouwing is geconcentreerd rond dorpskern (kleine, pittoreske dorpsnederzettingen) met karakteristieke kerk en pastorie gelegen op zandige geulgronden.

Ruimtelijk-structurerende waarde

De kerken en vooral hun torens van de gehuchten Lampernisse, Oostkerke, Oudekapelle en Eggewaartskapelle vormen bakens in dit open wijds en vlak landschap. De Ijzertoren bij Diksmuide is het belangrijkste baken in dit gebied. De fysische ondergrond bepaalt nog steeds grotendeels het langebruik.Wegens de natte bodemcondities zijn de grotere afwateringskanalen ook structurerend voor het gebied.

Landschapselementen en opbouwende onderdelen

Geomorfologie/hydrografie

Microreliëf:
  • microreliëf

typisch voor Oudlandpolder

Hydrografische Elementen:
  • waterloop
  • beek

Bovenvliet, vlavaart, Grote Ijzerbeek, Beverdijkvaart,…

Moerassige gronden:
  • veen

veen dicht aan het oppervlak

Elementen van bouwkundig erfgoed, nederzettingen en archeologie

Nederzettingspatronen:
  • gehucht

Lzmpernisse: straatdorp, St-Jzcobskapelle, Oostkerke, Oudekapelle,

Landbouwkundig erfgoed:
  • hoeve

talrijke gave en weinig verstoorde hoeves met walgracht

Kerkelijk erfgoed:
  • kerk
  • kapel

kerktorens van de gehuchten zeer opvallend in open landschap

Archeologische elementen:

Elementen van transport en infrastructuur

Waterbouwkundige infrastructuur:
  • dijk
  • brug
  • grachtenstelsel

Oude Zeedijk; kleine brugjes over beken; grillig grachtenpatroon

Elementen en patronen van landgebruik

Lijnvormige elementen:
  • bomenrij

rond en vlakbij hoeves

Kunstmatige waters:
  • poel

veedrinkput

Topografie:
  • onregelmatig
Historisch stabiel landgebruik:
  • permanent grasland

in venige en kleiige komgronden

Opmerkingen en knelpunten

Door het polderbestuur wordt het grondwaterpeil kunstmatig laag gehouden t.o.v. de natuurlijke situatie wat een verzilting van het grondwater met zich meebrengt omdat op sommige plaatsen zout/brak grondwater opgepompt wordt en zich vermengt met het zoete. Bovendien zorgt deze bemaling voor een verdere inklinking van de sedimenten wat een daling van het maaiveld met zich meebrengt. De omzetting van grasland naar akkerland is uit landschappelijk-historisch oogpunt onverantwoord en kan schade berokkenen aan de archeologische sporen in de grond. Bovendien zorgt de regelmatige bewerking met zware landbouwmachines voor de teloorgang van de waardevolle en gedifferentieerde biotopen voor talrijke flora én voor het verdwijnen van de waardevolle vertrappelingszone langs de oevers. De ruiming van de grachten gebeurt soms zeer radicaal waarbij een zeer kustmatig profiel bekomen wordt en de aanwezige vegetatie en nesten van watervogels schade berokkend wordt. De lage dichtheid van het wegennet en de eerder smalle wegen dragen bij tot de rust en het landelijk karakter van deze streek. Versnijding door nieuwe wegen moet vermeden worden evenals de verbreding van de bestaande wegen omdat dit een groter verkeersdrukte kan meebrengen die voor de fauna niet gewenst is. In het westen doet een bovengrondse hoogspanningsleiding afbreuk aan de esthetische waarde van het gebied.