Vallei van de Abeek van Bocholt tot Molenbeersel met Stramprooierbroek

Ankerplaats ID:A70026

Landschap

Omschrijving

Het landschap is gelegen in het grensgebied van de gemeenten Bocholt, Bree en Kinrooi. Het strekt zich uit in een brede strook langs de Abeek tussen de Zuid-Willemsvaart in het westen en de steenweg Molenbeersel - Kinrooi in het oosten. Het gebied behoort grotendeels tot de vlakte van Bocholt. De kwartaire ondergrond bestaat uit grindafzettingen van de Maas. Daarboven werd een eolische zandlaag afgezet en vormden zich alluviale gronden zonder profielontwikkeling. Tot in de tweede helft van de 19de eeuw waren grote delen van het landschap moeras. Het waren zogenaamde gemene gronden waar men producten die men op de boerderij niet had, zoals hout, heideplaggen, riet, turf, eikels, voor de varkens enz. kon halen. Doorheen de eeuwen vormde de afbakening van de gronden tussen de verschillende dorpen een bron van ruzie. Door het graven tussen 1865 en 1875 van het 24 km lange en 3 m. brede afwateringskanaal de Lossing, ook Emissaire genoemd en van talrijke afwateringsslootjes, poogde men het gebied te ontwateren voor land- en bosbouwdoeleinden. De Lossing en de Abeek kruisen elkaar op drie plaatsen. Omstreeks 1887 was het Stamproyerbroek een turfgebied in volle uitbating. Het Neerbroek, het Grootbroek en de huidige verlaten viskweekvijvers ten noorden van Mariahof waren nog steeds één groot moerasgebied alhoewel in het Grootbroek en rond Mariahof de eerste akkers verschenen. Het overige deel van het terrein rond Mariahof was schaarhout en dennenbos. Het graven van de Lossing had niet voldoende resultaten voor de afwatering. Daarom werd doorheen het Stamproyerbroek de Neerbroeklossing gegraven. Vooral aan de noordoostelijke rand van het Stamproyerbroek vestigde zich landbouw. In het Stamproyerbroek werd loofhout aangeplant en in het Grootbroek naaldhout. Omstreeks 1950 werd de Abeek op veel plaatsen gekanaliseerd. Centraal in het Stamproyerbroek bevinden zich hoofdzakelijk laagveenmoerassen, meestal omzoomd door wilgenstruwelen. In het gebied komen naast enkele vochtige en meestal verruigde weidepercelen ook elzenbroekbossen voor op de nattere delen en eikenbossen op de drogere en hoger gelegen delen. Alle stadia in het verlandingsproces van laagveen zijn m.a.w. aanwezig. Er werden in het verleden enkele vijvers aangelegd. Her en der, eveneens op drogere stukken treffen wij een heidevegetatie aan met voornamelijk struikheide. Aan de rand van het Stamproyerbroek liggen veel weilanden. Zij worden steeds meer door de landbouw verlaten en verruigen bijgevolg. Ingevolge het gevoerde beheer neemt de soortendiversiteit van planten en dieren toe. De Zig bevindt zich tussen de dorpskernen van Kinrooi en Molenbersel. De benaming geeft reeds aan dat het gebied van oudsher een moeras is geweest. Dit wordt bevestigd door het historisch kaartmateriaal. Na het graven van de Lossing werd de Zig als grasland in cultuur gebracht. Op de militaire stafkaart van 1872 zijn eveneens verschillende houtkanten zichtbaar. Bossages en akkers komen voor langs de zuidrand van de Zig. Op kaartmateriaal van omstreeks 1939 merken wij dat tussen de Lossing en de Abeek een aantal belangrijke vijvers aangelegd werden. De wateraanvoer gebeurde via de Abeek, terwijl de afvoer via de Lossing mogelijk was. Voor het overige kwamen in dit deel van het landschap natte, plaatselijk verlaten weilanden en bossages voor. Na 1955 werden de vijvers afgelaten en deze terreinen werden met populieren opgeplant. Omstreeks 1971 werd de huidige Lossing rechtgetrokken en werden tal van afwateringsgrachten aangelegd. Heel wat moerasvegetaties verdwenen door verdroging, tal van houtkanten werden gerooid en weilanden omgevormd tot (mais)akkers. Momenteel tracht men via een gericht beheer de toestand van de vijftiger jaren te herstellen. De Luisen is een voormalig recreatiegebied, omgeven door vochtige graslanden langs de Abeek. Binnen het kader van een landinrichtingsproject wordt het ingericht als natuurgebied met open water en moerassen in samenhang met de vijvers van het Mariahof. Langs de Abeek tussen de Zuid-Willemsvaart en de Luisen bevonden zich in de tweede helft van de 18de eeuw twee molens; de Voorste en de Achterste Luysmolen. Rond 1950 werd de in 1826 gegraven Zuid-Willemsvaart tot aan het begin van de Laak verlegd en verdween de Achterste Luysmolen. In het midden van de 19de eeuw werd de Abeek uit haar bedding verlegd ten behoeve van de bouw van de Clootsmolen (ook Damburgse Molen genoemd). Op het oude traject van de Abeek verschijnt de Laak en stroomafwaarts later ook de Eekoudebeek op het diepste punt van de vallei nabij de Luisen. Dit deel van de vallei bevindt zich grotendeels onder grasland (47%). Ongeveer 20% is bos en eveneens circa 20% is akkerland. Aan de rand van de vallei komen eiken-berkenbossen voor, terwijl zich op plaatsen waar veel kwel optreedt, elzenbroeken ontwikkelden. De houtkanten, alhoewel smal ingevolge de intensieve landbouw, zijn samen met de verspreide bossen sterk landschapsbepalend. Tot omstreeks 1910 was Sint-Maartensheide een open gebied met gras- en heidevlakten en enkele bossen. Daarna werden heel wat dennenbossen aangeplant en werden stukken heide ontgonnen. Vanaf de tweede wereldoorlog werd de heide massaal ontgonnen en omgezet in grasland. Vanaf het einde van de zeventiger jaren nam de akkerbouw met teelt van raaigras en maïs drastisch toe ten koste van de weilanden. Sint-Maartensheide heeft een bijzondere functie als overgangsgebied tussen de verstedelijkte zone aan de Zuid-Willemsvaart en de oostelijk gelegen moerasgebieden. Landschappelijk is het een half - open complex van akkers, maar vooral van weilanden met houtkanten afgewisseld met een aantal loof- en naaldbosjes en doorsneden door de vallei van de Zuurbeek. In het gebied lopen een aantal parallelle oost - west gerichte historische ontginningswegen. Het noordoosten van Sint-Maartensheide en de Zuurbeekvallei kunnen als potentieel archeologisch waardevol omschreven worden. Onder meer omwille van het voorkomen van zandige opduikingen. Wat het bouwkundig patrimonium betreft dient in eerste instantie het Woutershof of het kasteel Grootbroek vermeld te worden, door advocaat Ch. Wauters in 1884 op het pas ontgonnen gebied gebouwd en omstreeks 1968 omgebouwd tot vakantieoord. In de onmiddellijke omgeving van het Woutershof bevindt zich een in 1949 door een adelijke familie gebouwde kapel. Te midden van het Stamproyerbroek bevindt zich een kleine, eveneens 19de eeuwse Kempense langgevelhoeve die nog steeds in gebruik is als boswachterswoning. Verder treffen wij in het landschap twee watermolens aan; nl. de Clootsmolen en de Voorste Luysmolen alsook een boerderij met historische kern: het Mariahof . De zeer geringe bewoningsdichtheid van het landschap dat daarenboven landsgrensoverschrijdend is, maken het tot een gewaardeerd stiltegebied. Wandel- en fietspaden werden er uitgestippeld.

Landschapswaarden

Wetenschappelijke waarde

De kleinschalige, sterk gedifferentieerde, menselijke beïnvloeding van dit zeer uitgestrekte, overwegend natte gebied, resulteerde in een grote verscheidenheid aan biotopen. Landschapsecologisch is het belangrijk omwille van het voorkomen van uitgestrekte complexen historisch stabiele bossen, weiden, heidegebieden en moerassen.

Historische waarde

Grote delen van het landschap geven nog een beeld van het vroegere Kempens beekdallandschap en het moerassige gebied, dat een onontbeerlijke schakel vormde in het levenspatroon van onze voorouders. De Lossing, de Neerbroeklossing de gegraven Abeek en de talrijke ontwateringsgrachten getuigen van de ontginning. Wat het bouwkundig patrimonium betreft dient in eerste instantie het Woutershof of het kasteel Grootbroek vermeld te worden, op het pas ontgonnen gebied gebouwd en omstreeks 1968 omgebouwd tot vakantieoord.

Esthetische waarde

De enorme uitgestrektheid van het terrein contrasterend met de kleinschaligheid van het landschap en de grote verscheidenheid in de begroeiing liggen aan de basis van de hoge esthetische belevingswaarde.

Sociaal-culturele waarde

De zeer geringe bewoningsdichtheid van het landschap dat daarenboven landsgrensoverschrijdend is, maken het tot een gewaardeerd stiltegebied. Wandel- en fietspaden werden er uitgestippeld.

Ruimtelijk-structurerende waarde

De Abeek en de Lossing zijn bepalend voor de vorm en het uitzicht van het landschap.

Landschapselementen en opbouwende onderdelen

Geomorfologie/hydrografie

Microreliëf:
  • microreliëf
Macroreliëf:
  • macroreliëf
  • landduin

dekzand- en duinreliëfs

Hydrografische Elementen:
  • waterloop
  • beek
  • vallei

o.a. Abeek, Zuurbeek

Moerassige gronden:
  • moeras
  • veen
  • rietland
  • ven

Elementen van bouwkundig erfgoed, nederzettingen en archeologie

Koeren en hovingen:
  • hof
Kastelen, landgoederen en aanhorigheden:
  • kasteel
  • boswachterswoning

kasteel Grootbroek

Landbouwkundig erfgoed:
  • hoeve
  • schuur

o.a. Woutershof, Mariahof

Molens:
  • watermolen

Cloots- of Damburgse molen, Voorste Luysmolen

Kerkelijk erfgoed:
  • kapel

Elementen van transport en infrastructuur

Wegenis:
  • weg
  • pad
Waterbouwkundige infrastructuur:
  • kanaal
  • dijk
  • sluis
  • grachtenstelsel
  • stuw

o.a. Lossing met grachtenstelsel, Zuid-Willemsvaart

Elementen en patronen van landgebruik

Puntvormige elementen:
  • bomengroep
  • solitaire boom
Lijnvormige elementen:
  • dreef
  • bomenrij
  • houtkant
  • perceelsrandbegroeiing
Kunstmatige waters:
  • poel
  • turfput
  • vijver
Topografie:
  • historisch stabiel
Historisch stabiel landgebruik:
  • permanent grasland
  • plaggenbodems
  • heide
Bos:
  • naald
  • loof
  • broek
  • hakhout
  • middelhout
  • hooghout
  • struweel
Bijzondere waterhuishouding:
  • ontwatering

Opmerkingen en knelpunten

Schaalvergroting in de landbouw, omzetting van historische weiden in graslanden en maïsakkers, en ontwatering vormen belangrijke bedreigingen.