Kalkense Meersen en Heisbroek

Ankerplaats ID:A40025

Omschrijving

Deze ankerplaats bevindt zich tussen Kalken en Schellebelle. Waarschijnlijk vond in het begin van het Laatglaciaal (15 500 tot 11 500 jaar geleden) de overgang plaats van een verwilderd naar een meanderend rivierpatroon. De oorzaak van de overgang was het milder wordende klimaat en de toename van de plantengroei, waardoor de vegetatie verdichtte en de erosie afnam. Aan de buitenkant van de bochten vindt een uitschuring plaats, aan de binnenkant afzetting van materiaal. Hierdoor verlegt de rivier geleidelijk haar loop in de richting van de buitenkant van de bochten. Uitschuring en afzettingen gebeuren vooral bij extreem hoge waterstanden, waarbij in de binnenbocht zogeheten sikkelbanken worden gevormd. Die zijn als lage, gebogen ruggen in het landschap zichtbaar. Vooral tussen Gent en Dendermonde heeft de Schelde uit die periode een groot aantal fossiele meanderbochten achtergelaten, bijvoorbeeld die van Overmere-Donk, Kalken en Laarne-Damvallei. De overgang van een verwilderd naar een meanderend rivierpatroon ging gepaard met een insnijding, waardoor de toenmalige Scheldevlakte enkele meters beneden het algemene opvullingsniveau van de Vlaamse Vallei kwam te liggen. Die insnijdingsfase was bepalend voor het uitzicht van de huidige riviervlakte, omdat latere riviererosie en -afzetting zich grotendeels beperkten tot het gebied binnen de laatglaciale overstromingsvlakte. Hierdoor komen de grenzen van de laatglaciale riviervlakte langs een groot deel van de Schelde overeen met die van de huidige alluviale vlakte. De hoogte in de alluviale vlakte van de Schelde varieert tussen de 3 à 4 meter boven zeeniveau. De afgevlakte zandige donken hebben een hoogte tussen de 4 en 5 meter. De duinen binnen de riviervlakte zouden later als hogere, drogere donken midden in het vochtige alluvium vestigingsplaatsen bij uitstek vormen voor de mens. Veel van die duinmassieven vormen nu trouwens nog steeds felgeheerde locaties voor luxueuze villawijken. In het zuidoosten gaan de meersenbruusk over naar het rivierduin van Uitbergen. Dit duin is deels vergraven en vertoont veel reliëfsverschillen op perceelsniveau. Toch bleef het rivierduinkarakter van het gebied vrij goed bewaard. De grote centrale venige depressie is voor een groot deel uitgegraven en omgevormd tot een visvijver. Andere reliëfsverschillen worden veroorzaakt door de dijk langs de Schelde en de lage dijk langs de oostelijke rand van de meersen. In de buurt van de uitgeveende zones in het noorden van de meersen, ligt een terpachtige bult, die ontstaan is door de ophoging van afgegraven rivierklei, die in een dunne laag de turflaag bedekt. Het meest typerende landschapselement van de Kalkense meersen is de uitgestrekte grasvlakte, doorsneden met brede sloten en beken. Het grootste gedeelte wordt gebruikt al permanent hooiland of hooiland met nabeweiding. In de noordelijke rand van het gebied liggen enkele grotere, langwerpige waterpartijen, ontstaan door het steken van turf. Langs deze noordelijke rand wordt het landschap verstoord door weekendverblijven met visvijvers en tuinen. Belangrijk zijn ook de overgangen naar hoger gelegen rivierduin- en dekzandgronden, die het hele meersengebied omsluiten. Op vele plaatsen is het oude erosietalud duidelijk zichtbaar. Er zijn een drietal zandige opduikingen in het gebied. Op één ervan, in het zuiden van het gebied, vinden we de oude bewoningskern van De Aard. Op de andere wordt op een beperkte schaal aan akkerbouw en horticultuur gedaan. De openheid van het landschap wordt hier en daar doorbroken door populierenaanplanten. Enkele delen hebben een duidelijk minder open karakter. Het betreft hier vnl. weilanden die omzoomd zijn met knotwilgen of Canadapopulieren. Dergelijke concentraties van lineaire landschapselementen zijn te vinden in het gebied omsloten door Schelde en Oude Schelde, in De Aard en in het noordelijke gedeelte tussen de Molenmeers en Langendonck. Het rivierduin van Uitbergen wordt gekenmerkt door een zeer kleinschalig landschap, met een afwisseling van droge graslanden, akkertjes, bosjes, en vochtige depressies (met broekbos, vochtig grasland en vijvertjes), geleidelijke en bruuske overgangen naar het meersengebied. Bomenrijen zijn er vrij talrijk. Vergravingen en weekendverblijfjes met visvijvers leveren op sommige plaatsen een vertuind landschap op. Plaatselijk zit een ondiep of dagzomend veenpakket, dat tot 40 cm dik is. Deze veenbodems zijn gesitueerd in een gordel aan de buitenrand van de alluviale vlakte van de Kalkense meersen, langs de Schelde in de kom van Wijmeers en in de centrale depressie in het rivierduin van Uitbergen. De vijvers in het gebied zijn ontstaan door vroeger turfwinning. De Broekmeers is een uitgestrekt, ononderbroken grasland dat vroeger elk jaar van herfst totlente door het Scheldewater overstroomd werd. Dit blankzetten gebeurde vanaf de 16e eeuw via de Kalkense Vaart. In de lente,bij ebbe, werden de sluizen dan gesloten en kon de boer weer op een goede hooiopbrengst rekenen, de stroom had immers een fijn laagje humusrijk slib afgezet dat als meststof dienst deed. Er is een verschil tussen gemene meersen en een vrijgeweide: de vloeimeersen zijn bedijkt en de gemene meersen vormen één open vlakte. Er was ook een verschil in uitbating; bij de vloeimeersen behoorde de twee opbrengsten aan de eigenaar toe terwijl bij de gemene meersen slechts de eerste oogst naar de pachters of eigenaars ging. Vanaf 1 augustus werden zijn opengesteld voor de gemeenschap en kon ieder keuterboertje zijn vee laten weidden op het nagras. Dit recht op vrijgeweide werd in principe in de Zuidelijke Nederlanden afgeschaft door Jozef II en deze afschaffing werd nog eens bekrachtigd onder het Franse bewind. De Kalkenaars hebben deze verboden blijkbaar naast zich neergelegd en gingen rustig verder met het systeem tot in 1960. Met het toenemende verkeer dat niet samen ging met de loslopende meutes werd dan ook het vrijgeweiderecht afgeschaft. In de jaren ‘60 werd het jaarlijks bevloeien van de meersen tijdens de winter stopgezet omdat het Scheldewater te erg gepollueerd was. De vloeimeersen bleven het ganse jaar door in privaat bezit. Dit hele bevloeiingssysteem is vrij uniek. De gecontroleerde bevloeiing van de meersen, die met dijken omzoomd zijn, dateert waarschijnlijk uit de tweede helft van de 16e of uit de 17e eeuw, in ieder geval na de aanleg van de Kalkense Vaart. Sommige vloeimeersen staan echter in contact met de Oude Schelde en niet met de Vaart en zij kunnen dus ouder zijn. De dijken hadden een dubbele functie: in de eerste plaats konden de percelen die binnendijks lagen, afzonderlijk bevloeid worden en weer drooggelegd, via afzonderlijke sluizen, wanneer men dat wenste. In de tweede plaats vormden de dijken, die wellicht met een haag beplant waren, een afsluiting tegen de vrijlopende runderen. In de randen van de kom treedt vaak kwel op. Dit kwelwater wordt op de meeste plaatsen afgevoerd langs kleine sloten. Oude bevloeiingssystemen vanuit de Schelde zijn verlaten. In het landschap zijn wel nog enkele oude, lage dijkjes in de graslanden zichtbaar. Sinds het midden van de jaren ‘70 watert het volledige gebied van de Kalkense Meersen af langs de Kalkense Vaart, die reeds in 1543 werd gegraven tussen de provincie weg Lokeren- Wetteren en de Oude Schelde. Oorspronkelijk werd enkel het westelijke deel van de meersen langs deze weg gedraineerd. Het oostelijke deel werd via een sluis (‘De Vier Goten’) op de Schelde gedraineerd. Beide systemen bestonden uit een netwerk van drainagegreppels, sloten en grachten. In het begin van de 20e eeuw werd de tweekoppige gracht van de Schelde afgesneden en werd de Kalkense Vaart verlengd tot een nieuwe doorsteek. De oude bedding werd gedempt met uitzonering van een afwateringssloot die men sindsdien de Oude Schelde noemt. De Oude Schelde werd in het midden van de jaren ‘70 verbonden met de Kalkense Vaart, zodat sindsdien één systeem het hele gebied draineert. In het noordoosten van het gebied (‘s Herenmeers), werden in het begin van de 19e eeuw de lange putten (Kalkense Put en Overmeerse Put) gegraven ten behoeve van de turfwinning. Heden zijn ook deze putten opgenomen in het ontwateringsnetwerk. De driebeukige halleconstructie van de kerk van Schellebelle geeft een vrij heterogene indruk die inwendig door de aankleding enigszins gemilderd wordt. Over de vroegere gebouwen, die in 1580 tijdens de godsdiensttroebelen afbrandden, is weinig bekend. De huidige reconstructie dateert uit diverse perioden. Het dorpsplein van Schellebelle heeft een driehoekige vorm dat nog het karakter van de Frankische dries van weleer behouden heeft. Midden het plein staat een linde, een dorpsboom waar vroeger recht gesproken werd. Eveneens op het dorpsplein staat “het kot”, een oude gevangenis die tegenover de kerk gelegen is. Boven de deur prijkt het jaartal 1679, het vermoedelijke bouwjaar van deze “cipierage”.

Landschapswaarden

Wetenschappelijke waarde

Dit gebied maakt deel uit van de Scheldevallei. Het is een “natuurlijk” periodisch overstromingsgebied, lager gelegen dan omliggende gebied. Gedeelte van een oude Scheldemeander is bewaard gebleven, verschillende fossiele kronkelwaardruggen aanwezig. Het gebied wordt door veel sloten ontwatert, in het noorden en oosten komen enkele turfputten voor. Vooral in het oosten zijn enkele zandige duinen aanwezig.

Historische waarde

De toestand op de kaart van Ferraris (ca. 1775) is als volgt: loop van de Schelde is volgens de huidige oude meander, nat meersgebied en kleine percelen met perceelsranden (perceelsrandbegroeiing wel grotendeels verdwenen). Op de kaart van Vandermaelen (ca.1850) en MGI 1/20,000 (ca.1949) is de meander afgesneden en duidelijk herkenbaar in het landschap met overwegend meersen en weilanden. Een nieuwe waterloop doorsnijdt de meander. Kalkense vaart, gegraven en ingedijkt in de Middeleeuwen, blijft ongewijzigd tov Ferraris. Het oorspronkelijk moerasbos werd weggekapt. Turfgesteken gebeurde tijdens de Franse revolutie op de plaatsen waar de kleilaag het dunst aanwezig was.

Esthetische waarde

Het betreft hier een open, vlak en kleinschalig landschap met kleine percelen bos. de oude meander van de Schelde is duidelijk herkenbaar op de orthofoto en in het landschap.Het gebied bestaat vooral uit weilanden (nat gebied), bossen, hooilanden met grachten en sloten. Graslanden met akkerland bevindt zich op de zandige duinen. Er zijn nog resten van turfputten aanwezig. Soms staan knotwilgen langs de perceelsranden en er zijn nog enkele kleine percelen populier.

Ruimtelijk-structurerende waarde

Het meest typerende landschapselement van de Kalkense meersen is de uitgestrekte grasvlakte, doorsneden met brede sloten en beken. Het grootste gedeelte wordt gebruikt al permanent hooiland of hooiland met nabeweiding. In de noordelijke rand van het gebied liggen enkele grotere, langwerpige waterpartijen, ontstaan door het steken van turf. Langs deze noordelijke rand wordt het landschap verstoord door weekendverblijven met visvijvers en tuinen De openheid van het landschap wordt hier en daar doorbroken door populierenaanplanten. Enkele delen hebben een duidelijk minder open karakter. Het betreft hier vnl. weilanden die omzoomd zijn met knotwilgen of Canadapopulieren. Dergelijke concentraties van lineaire landschapselementen zijn te vinden in het gebied omsloten door Schelde en Oude Schelde, in De Aard en in het noordelijke gedeelte tussen de Molenmeers en Langendonck. Belangrijk zijn ook de overgangen naar hoger gelegen rivierduin- en dekzandgronden, die het hele meersengebied omsluiten. Op vele plaatsen is het oude erosietalud duidelijk zichtbaar. Er zijn een drietal zandige opduikingen in het gebied. Op één ervan, in het zuiden van het gebied, vinden we de oude bewoningskern van De Aard. Op de andere wordt op een beperkte schaal aan akkerbouw en horticultuur gedaan.

Landschapselementen en opbouwende onderdelen

Geomorfologie/hydrografie

Microreliëf:
  • microreliëf
  • talud
Macroreliëf:
  • macroreliëf
  • landduin
  • rivierduin
  • steilrand
  • markante terreinovergang
Hydrografische Elementen:
  • waterloop
  • rivier
  • beek
  • vallei
  • meander
  • oude rivierarm
Moerassige gronden:
  • moeras
  • veen
  • rietland

Geologie:

Vlaamse Vallei

Elementen van bouwkundig erfgoed, nederzettingen en archeologie

Nederzettingspatronen:
  • nederzettingspatroon
  • dries
  • plein

Dries van Schellebelle, half bebouwd

Bouwkundig erfgoed:
  • herberg
Kerkelijk erfgoed:
  • kerk
  • pastorie

Elementen van transport en infrastructuur

Wegenis:
  • weg
  • pad
Waterbouwkundige infrastructuur:
  • kanaal
  • dijk
  • sluis
  • grachtenstelsel

veer

Elementen en patronen van landgebruik

Puntvormige elementen:
  • bomengroep
  • solitaire boom
Lijnvormige elementen:
  • bomenrij
  • houtkant
  • knotbomenrij
  • perceelsrandbegroeiing
Kunstmatige waters:
  • turfput
Topografie:
  • onregelmatig
Historisch stabiel landgebruik:
  • voormalige communautaire akker
  • meersen
Typische landbouwteelten:
  • hoogstam
Bos:
  • naald
  • loof
  • broek
  • hooghout
  • struweel
Bijzondere waterhuishouding:
  • vloeiweide
  • watering

Opmerkingen en knelpunten

Langs de noordelijke rand wordt het landschap verstoord door weekendverblijven met visvijvers en tuinen.