Krekengebied Sint- Margriete- Sint-Jan-in-Eremo

Ankerplaats ID:A40001

Landschap

Omschrijving

Het krekengebied van Sint- Margriete en Sint-Jan-in-Eremo, in het noorden van de provincie Oost-Vlaanderen, strekt zich uit tussen de Graaf- Jansdijk en de woonkernen Bentille en Sint- Laureins in het zuiden, Sint- Margriete in het noorden en de Nederlandse kern Sint-Kruis in het westen. De kreken liggen tussen de dekzandrug van Aardenburg-Sint-Kruis-Hondseinde in het noorden en de rug waarop de Graaf Jansdijk gelegen is in het zuiden. Door zware overstromingen van het einde van de 14e eeuw, werd het krekengebied eerst tot een kustvlakte omgevormd en later, door antropogene beïnvloeding, heringedijkt met vorming van polders. De complexe overstromingsgeschiedenis heeft sporen in het landschap nagelaten. Zo zijn er diverse krekenpatronen en dijkdoorbraken met wielen. Het ganse krekengebied is een puzzel van geulen, grachten, kanaaltjes, bredere bekkens, wielen, plassen en plasjes. De Roeselarekreek, Blokkreek, Bentillekreek en Boerekreek zijn de belangrijkste open kreken, zij maken deel uit van het waternetwerk in dit krekengebied. Via verschillende watergangen ontwateren deze kreken in het Leopoldskanaal. Om het ontstaan van de polders met zijn kreken te kunnen situeren moet men terug in de tijd. Het hele gebied behoort tot de Vlaamse Vallei, een paleovallei, die 25 000 jaar geleden nagenoeg volledig met puin, dat door verwilderde rivierstelsels werd aangevoerd, opgevuld werd. Toen op dat moment de fluviatiele activiteit daalde steeg de eolische activiteit. Hierdoor ontstonden de dekzanden, die hoofdzakelijk van lokale oorsprong waren. Ze ontstonden door eolische herwerking van de fluviatiele afzettingen uit het Onder- en het Boven-Pleni-Weichseliaan (65 000 tot 13 000 BP). De dekzanden worden in de Vlaamse Vallei in parallelle ruggetjes afgezet. Het Tertiaire substraat ligt onder een meer dan twintig meter dik pakket van jong-Kwartaire sedimenten bedolven. De huidige poldergrens komt overeen met de meest landinwaarts gelegen kustlijn. Deze liep dikwijls tot aan een dekzandrug, die een natuurlijke barrière tegen mariene overstromingen vormde. Deze zandruggen konden op verschillende plaatsen doorgeslagen worden met het ontstaan van donken tot gevolg. Het jonge polderlandschap, op mariene kleien en zanden, is tijdens de voorbije eeuwen uit de zee geboren. In het zuiden wordt het door een ketting van dijken van een veel ouder landschap op dekzanden, het Meetjesland, afgesloten. Het huidige krekengebied was voor de overstromingen, die vanaf de 12e eeuw het gebied troffen, een dekzandgebied dat reeds ontgonnen was en van een grachten- en wegenstelsel voorzien, net als het Meetjesland. Ten noorden van de dekzandrug Bentille-Boekhoute, waarop begin de 15de eeuw de Graaf- Jansdijk was aangelegd, loopt dit 12de- eeuwse landschap onder het polderdek verder. Naarmate men noordelijker gaat daalt de hoogteligging en stijgt de grondwaterspiegel relatief, tot boven het maaiveld. Hierdoor komen er steeds meer moerassen voor en kon een veenpakket tot ontwikkeling komen. Waar het veendek het dikste is, is ook het bovenliggende mariene kleipakket dik waardoor deze veenlagen nu niet meer in het landschap te herkennen zijn. Het is pas vanaf de 12e eeuw dat dit gebied in de greep van zware zeeoverstromingen komt. Voor het ontstaan van de huidige benedenloop van de Westerschelde in 836 konden de noordwesterstormen immers niet zover landinwaarts dringen. Het gebied, dat niet door duinengordels beschermd is, kende de ene na de andere catastrofale overstroming, waarbij telkens nieuwe lagen marien zand en klei op de dekzanden worden afgezet. De mariene oorsprong van de kreken is nog duidelijk herkenbaar door het voorkomen van zoutminnende planten. Grote kloosterorden kwamen zich vanaf de 12e eeuw in het gebied vestigen om het in beheer te nemen. Monniken en broeders werden financiers en uitvoerders van grote werken die zouden leiden tot de ontginning van een rijke en vruchtbare streek. Toen er op het einde van de 12e eeuw in de steden een grotere behoefte aan brandstof ontstond werden de moeren economisch bijzonder interessant. De grootgrondbezitters organiseerden grootscheepse ontginningen van de veenlagen. Er ontstonden nieuwe nederzettingen voor turfstekers en daarnaast werd ook aan zoutwinning gedaan. Na de overstromingen van de 14e eeuw, o.a. te wijten aan de slechte toestand van de dijken die wegens voortdurend politiek gekrakeel verwaarloosd werden, werd het turfsteken een gevaarlijke zaak. Toch gaan het turfsteken nog enkele eeuwen op een kleinere schaal door. Na de overstroming van 1404, de Sint- Elisabethsvloed, werden de bestaande dijken versterkt. Pas in 1530 bouwt men de eerste zeeweringen en binnendijken en wordt de herovering van het verdronken land ingezet. Hierbij dient vooral de Graaf Jansdijk vermeld te worden, deze liep van Grevelingen, langs de kust tot in Antwerpen. Hij ontstond omstreeks 1400 uit de vereniging van verschillende kleinere dijkwerken, dit wordt aan Jan zonder Vrees toegeschreven. Tot in de 17e eeuw bleef hij de zeedijk of ‘landsdijk’ zoals men hem noemde. Tijdens de 15e eeuw verschenen andere ontginners ten tonele. Welgestelde patriciërs uit grote steden als Gent en Brugge bevorderden het aanleggen van dijken. De kloosters hadden inmiddels een deel van hun macht prijsgegeven. Stukken vruchtbare grond werden op de Schelde veroverd en de polders werden gestadig uitgebreid. Tijdens de inundaties van 1583 en 1584, om strategische redenen uitgevoerd, kwam een deel van de streek weer onder water te staan en ontstonden brede en diepe geulen van waaruit het land opnieuw werd overslibd. Vanaf 1649 komen opnieuw verschillende polders onder water te staan. Sinds 1672 wordt het gebied volledig bedijkt en worden er nog meer polders aan de streek toegevoegd. Tijdens de Oostenrijkse periode en de Franse bezetting werden polders om strategische redenen onder water gezet. Bij de onafhankelijkheid ging dat opnieuw gepaard met overstromingen uit militaire overwegingen. Tijdens de jongste twee eeuwen werden nog enkele polders op de zee gewonnen, dit op een rationele en grootschalige wijze. Gedurende beide wereldoorlogen werden weerom omwille van strategische redenen heel wat polders onder water gezet. Na de 2e Wereldoorlog komt de schaalvergroting van de landbouw opzetten; oude patronen verdwijnen, oude dijken worden afgegraven om plaats te maken voor grote percelen. De kreken verlopen opvallend rechtlijnig en vertonen ortogonale richtingsveranderingen. Dit verschijnsel doet zich niet alleen voor bij brede kreken, maar ook bij smalle, verlandde kreekarmen. Dit verloop is onnatuurlijk en suggereert een antropogene invloed. Er kan dus besloten worden dat het overstromingswater een bestaand tracé van wegen en grachten gevolgd heeft. De watergangen werden door het instromende water geërodeerd en verbreed, waardoor de wegen die naast die watergangen liepen uiteindelijk verdwenen. Dit verklaart het hoekige verloop van de kreken in dit gebied. De vorm van de open en verlande kreken hebben een herkenbare structuur die door de toenmalige ruimtelijke indeling bepaald werd; dit in scherp contrast tot de kreken in de kustpolders. De omliggende polders liggen bijna volledig onder akkerland, uitzondering hierop is het weiland aan de kreken verbonden. Langs beide zijden van het Leopoldkanaal bestaat de percelering uit verbanden van gelijkgerichte stroken zoals in het Meetjesland. De rest van het gebied vertoont een mengeling regelmatige en onregelmatige blokken en stroken. Zowel grote als kleine percelen komen er voor maar de perceelsgrootte wijst hier duidelijk op een schaalvergroting die zich doorzet ten noorden van het krekengebied in de zeekleilandschappen. De loop van de grote open kreken en hun vertakkingen wordt visueel versterkt door de aanwezigheid van rietkragen, bomenrijen of graslanden. Resten van perceelsrandbegroeiing ten zuiden van het Leopoldskanaal geven dit gebied plaatselijk een iets meer gesloten karakter. Het kerkje van Sint-Jan-In-Eremo, de Sint- Jankerk, is een beschermd monument. Het eenvoudige kerkje van 1683 is gaaf bewaard. Het is landschappelijk ingekleed en omringd met linden en rode beuken.

Landschapswaarden

Wetenschappelijke waarde

De kreken hebben een zeer typische vegetatie door het weinige water (varenvegetatie op drijftillen) en de grote hoeveelheid zout. Doordat bij het onstaat van de kreken het wegen- en grachtenpatroon gevolgd werd, hebben de kreken een hoekig verloop.

Historische waarde

De kreken zijn getuige van de verwoestingen door de stormvloeden in de 14de en 15de eeuw. Het huidige patroon van de kreek is gaaf en herkenbaar in vergelijking met de toestand op Ferraris, Vandermaelen en MGI 1/20,000. In het patroon van de dijken zijn de doorbraakpunten vaak nog te zien, als sporen van de vroegere overstromingen.

Esthetische waarde

De loop van de grote open kreken en hun vertakkingen wordt visueel versterkt door de aanwezigheid van rietkragen, bomenrijen of graslanden. Resten van perceelsrandbegroeiing ten zuiden van het Leopoldskanaal geven dit gebied plaatselijk een iets meer gesloten karakter.

Sociaal-culturele waarde

Op de Boerekreek vindt er heel wat watergebonden recreatie plaats.

Ruimtelijk-structurerende waarde

De kreken met de dijken zijn typeren voor de polders. De kreken hebben een hoekig verloop, dit omdat het instromende water bij het ontstaan van de kreken, de bestaande wegen en waterwegen volgde. De dijken, met de vegetatie op het dijklichaam, begrenzen het zicht in de polders. De watertoren van Sint-Jan-in-Eremo is dominant in het landschap aanwezig.

Landschapselementen en opbouwende onderdelen

Geomorfologie/hydrografie

Microreliëf:
  • microreliëf
Macroreliëf:
  • macroreliëf
  • markante terreinovergang
Hydrografische Elementen:
  • waterloop
  • kreek

Bentillekreek, Boerekreek, Blokkreek, Roeselarekreek, Molenkreek, Vrouwkeshoekkreek, Haantjesgat

Moerassige gronden:
  • moeras
  • rietland

Elementen van bouwkundig erfgoed, nederzettingen en archeologie

Bouwkundig erfgoed:
  • herberg

Palinghuis

Landbouwkundig erfgoed:
  • hoeve
  • schuur
  • stal

Torenhof, Hoeve Engelendaal

Kerkelijk erfgoed:
  • kerk

Sint-Jan- in- Eremo en Sint- Margriete

Klein historisch erfgoed:
  • grenspaal

Andere:

Elementen van transport en infrastructuur

Wegenis:
  • weg
  • pad
Waterbouwkundige infrastructuur:
  • kanaal
  • dijk
  • brug

Graaf Jansdijk, Oostpolderdijk, Sint Lievenpolderdijk, Brandkreekdijk, Zonnebrug, Leopoldkanaal

Elementen en patronen van landgebruik

Puntvormige elementen:
  • bomengroep
  • solitaire boom
Lijnvormige elementen:
  • bomenrij
  • perceelsrandbegroeiing
Topografie:
  • repelvormig
  • blokvormig
  • onregelmatig
  • historisch stabiel
Bos:
  • loof
  • struweel
Bijzondere waterhuishouding:
  • polder

Opmerkingen en knelpunten

De recreatie op de Boerekreek vormt een dreiging voor de fauna en flora van de Boerekreek. Het waterpeil in het poldergebied wordt door de doorgedreven ontwatering, voornamelijk vanuit landbouwkundige en economische overwegingen laag gehouden, ook dit heeft zijn impact op fauna en flora. Ook de waterkwaliteit is niet gunstig in sommige kreken. De oorzaken hiervan zijn inspoelingen van chemicaliën, huishoudelijk afvalwater en rioolwater. Het land wordt tot aan de perceelrand bewerkt, zo komt men gevaarlijk dicht in de buurt van de kreken. Hierdoor kalven de oevers af. De camping en de watertoren van Sint-Jan-in-Eremo vallen op in het landschap: visuele pollutie.