Dal van de Berwijn

Ankerplaats ID:A70015

Landschap

Omschrijving

De Berwijn, met zijn sterk meanderende bedding, ontspringt in de omgeving van Aubel en mondt uit in de Maas bij de Belgisch-Nederlandse grens in Moelingen (Voeren). Het gemiddelde debiet bedraagt te Moelingen 1 m³ per seconde, maar kan na hevige regen of tijdens dooiperioden oplopen tot 8 m³ per seconde. Daarmee is het meteen de grootste Voerense rivier. De Berwijn is ook de enige vrij meanderende waterloop met zulk een groot debiet en met kenmerken van een bergrivier in Vlaanderen. Ten zuiden van de dorpskom van Moelingen kronkelt de Berwijn nog door een nagenoeg ongerept landschap. Behalve het sluikstorten van afval vormen een hoogspanningsleiding en een controlegebouw van een gasleiding de enige verstoring in het gebied. Het dal van de Berwijn vormt de scheidingslijn tussen twee Maasterrassenmassieven; de terrassen tussen Maas en Berwijn met een hoogte van 60 tot 80 meter en de terrassen tussen Berwijn enVoer op een hoogte van 80 à 100 meter. Het hoogteverschil tussen het plateau en de dalbodem bedraagt ongeveer 30 meter, en dit over een afstand van slechts 200 meter. Naarmate we de dorpskom naderen wordt het dal breder en minder diep. Ten westen van Moelingen bereikt de Berwijn de alluviale vlakte van de Maas. De grindterrassen in Belgisch en Nederlands Limburg zijn beddingafzettingen, gevormd gedurende de laatste 700.000 jaar door erosie van de harde gesteenden in de bovenloop van de Maas en meegevoerd door de stroom tijdens het Kwartair (Pleistoceen: ongeveer 3-0,01 miljoen jaar geleden). Tijdens de Würmijstijd, die 10.000 jaar geleden eindigde, werd het landschap volledig bedekt met een homogene niveo-eolische lösslaag. In het Maasterrassengebied schommelt de dikte ervan overal tussen 2 en 4 meter. De harde kalksteen uit het Onder Carboon, zo een 300 miljoen jaar geleden door de zee afgezet in horizontale lagen, maar daarna geplooid en gebroken onder invloed van de Hercynische bergvorming op het einde van het primair tijdvak, dagzoomt in de Voerstreek op twee plaatsen: in de westelijke dalflank van de Berwijn tussen Moelingen en Berneau en in de oever van de Veurs even stroomopwaarts van de samenvloeiing met de Voer. Het zijn meteen de enige lokaties in Vlaanderen waar primaire gesteenten dagzomen. Op de steile hellingen langs de Berwijn dagzomen krijtgesteenten door de zee in subhorizontale lagen afgezet tijdens het Mesozoïcum of secundair tijdperk (ongeveer 248-65 miljoen jaar geleden).Deze sedimenten behoren meer bepaald tot de krijtlagen van het Senoon. Zij werden gevormd gedurende de periode tussen ± 100 en 65 miljoen jaar geleden, het zogenaamde Boven Krijt. Op de zuidelijk georiënteerde steile hellingen met kalkrijke bodem langs de Berwijn komen talrijke gradiënten voor (vochtgradiënt, temperatuurgradiënt, trofiegradiënt enz.) De grote landschappelijke verscheidenheid is hier een gevolg van. De steile dalflank, deels bebost met een goed ontwikkeld eiken-haagbeukenbos waarin talrijke voorjaarsbloeiers voorkomen en deels begroeid met een gevarieerd en kleurrijk kalkgrasland, biedt een hoge visuele belevingswaarde. Over praktisch de ganse lengte van de grazige flank komt een trappenprofiel voor, ontstaan doordat het grazende vee meestal parallel met de helling loopt. Onderaan in het krijtmassief komen groene glauconietrijke zanden voor, doorspekt met voor het grondwater ondoorlaatbare kleilagen, het zogenaamde Vaalser Groenzand of de formatie van Vaals. De afzetting dagzoomt enkel langs de bovenloop van de Noorbeek, in de Veursvallei stroomopwaarts van het gehucht Kwinten, over de gehele lengte van de vallei van de Gulp, onderaan de taluds van enkele holle wegen die deze dalen met de plateaus verbinden en langs de Berwijn. Het op de kleilagen stagnerende grondwater bereikt er de oppervlakte onder de vorm van talrijke bronnen. De pleistocene lösslagen op de plateaus hebben zich gedurende het Holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden tot op heden) onder invloed van het vochtig-gematigde klimaat ontwikeld tot diepe, vruchtbare leemgronden met een hoge landbouwwaarde. De vallei van de Berwijn werd opgevuld met colluviale en alluviale leem-, klei-, zand-, en grindafzettingen. De dalflanken in het Maasterrassenlandschap bestaan uit kalkrijke grind-, zand-en leemmengsels. Momenteel worden op de gemakkelijk te bewerken, vlakke, niet erosiegevoelige plateaus met diepe leemgronden op het grondgebied van Moelingen hoofdzakelijk akkerbouwgewassen verbouwd. De hellingen zijn bebost terwijl de meeste al dan niet met populieren beplante weiden en boomgaarden zich in de vallei bevinden. Het landschap is analoog met de leemstreek van droog Haspengouw. De vallei met vochtige graslanden en percelen beplant met hoogstamfruitbomen, soms afgesloten met hagen, vormt een enorm kontrast met de steile dalflank en het Haspengouws plateau, doorsneden met holle wegen. De gedeeltelijk beboste helling en de vochtige weiden in de omgeving van de Berwijn zijn historisch stabiel. Zij worden reeds weergegeven op de kaart van de Ferraris (1771-1777). De voormalige watermolen op de Berwijn te Moelingen was eigendom van de tiendheer van Moelingen. Op de kaart van de Ferraris is hij aangeduid als een L-vormig gebouw. Alleen de bakstenen dwarsschuur onder zadeldak rest nog van het oorspronkelijke gebouw dat tijdens Wereldoorlog 1 afbrandde. Op een kalkstenen sluitsteen wordt het jaartal 1744 vermeld. De overige gebouwen dateren van de wederopbouw in neotraditionele stijl. Omwille van het wisselvallig regime van de Berwijn was de aanleg van een kunstmatige aftakking noodzakelijk. Op de Berwijn zelf werd een stuw aangebracht, om de molensloot van een constant debiet te voorzien. De stuw is thans gedeeltelijk vernield, zodat de waterval als een natuurlijke vistrap (voor bijvoorbeeld zalm) fungeert.

Landschapswaarden

Wetenschappelijke waarde

De Berwijn is de enige vrij meanderende waterloop met zulk een groot debiet en met kenmerken van een bergrivier in Vlaanderen. Het dal van de Berwijn vormt de scheidingslijn tussen twee Maasterrassenmassieven. De westelijke dalflank van de Berwijn tussen Moelingen en Berneau is één van de weinige locaties in Vlaanderen waar gesteenten uit het Paleozoïsche tijdvak (harde kalksteen uit het Onder Carboon) dagzomen. Deze dalflank is als het ware een logboek voor de studie van de geologische afzettingen vanaf het Paleozoïcum tot op heden. Eveneens op de zuidelijk georiënteerde steile hellingen met kalkrijke bodem langs de Berwijn komen talrijke gradiënten voor (vochtgradiënt, temperatuurgradiënt, trofiegradiënt enz.). De grote landschappelijke verscheidenheid is hier een gevolg van.

Historische waarde

De gedeeltelijk beboste helling en de vochtige weiden in de omgeving van de Berwijn zijn historisch stabiel. Zij worden reeds weergegeven op de kaart van de Ferraris (1771-1777). De voormalige watermolen op de Berwijn te Moelingen was eigendom van de tiendheer van Moelingen. Op de kaart van de Ferraris is hij aangeduid als een L - vormig gebouw. Alleen de bakstenen dwarsschuur onder zadeldak rest nog van het oorspronkelijke gebouw dat tijdens Wereldoorlog 1 afbrandde. Op een kalkstenensluitsteen wordt het jaartal 1744 vermeld. De overige gebouwen dateren van de wederopbouw in neotraditionele stijl.

Esthetische waarde

De steile dalflank, deels bebost met een goed ontwikkeld eiken-haagbeukenbos waarin talrijke voorjaarsbloeiers voorkomen en deels begroeid met een gevarieerd en kleurrijk kalkgrasland, biedt een hoge visuele belevingswaarde. Over praktisch de ganse lengte van de grazige flank komt een trappenprofiel voor, ontstaan doordat het grazende vee meestal parallel met de helling loopt. De vallei met de vrij meanderende rivier tussen vochtige graslanden en percelen beplant met hoogstamfruitbomen, soms afgesloten met hagen, vormt een enorm kontrast met de steile dalflank en het Haspengouws plateau, doorsneden met holle wegen.

Sociaal-culturele waarde

In het landschap bevinden zich verschillende wandelpaden, waaronder een Grote Routepad.

Ruimtelijk-structurerende waarde

De meanderende Berwijn is bepalend voor de landschappelijke opbouw van het volledige gebied.

Landschapselementen en opbouwende onderdelen

Geomorfologie/hydrografie

Microreliëf:
  • microreliëf
  • talud

trappenprofiel

Macroreliëf:
  • macroreliëf
  • markante terreinovergang
  • holle weg

Maasterrassen, steile dalhellingen, historische holle wegen

Hydrografische Elementen:
  • rivier
  • vallei
  • meander

Berwijn

Moerassige gronden:

vochtig grasland

Geologie:
  • ontsluitingen

o.a. primaire gesteenten (harde kalksteen uit het Onder Carboon)

Elementen van bouwkundig erfgoed, nederzettingen en archeologie

Molens:
  • watermolen
Kerkelijk erfgoed:
  • kapel

Elementen van transport en infrastructuur

Wegenis:
  • weg

historische holle wegen

Waterbouwkundige infrastructuur:
  • grachtenstelsel
  • stuw

molensloot met stuw en zalmtrap

Elementen en patronen van landgebruik

Puntvormige elementen:
  • bomengroep
  • solitaire boom
Lijnvormige elementen:
  • bomenrij
  • houtkant
  • hagen
Kunstmatige waters:
  • poel
Topografie:
  • onregelmatig
Historisch stabiel landgebruik:
  • permanent grasland

hellings- en valleigraslanden

Typische landbouwteelten:
  • hoogstam
Bos:
  • loof
  • hooghout
  • struweel

Opmerkingen en knelpunten

Een hoogspanningsleiding beïnvloed de visuele belevingswaarde van het landschap negatief. Er bevindt zich een gebouwencomplex van een gasmaatschappij in het gebied. In holle wegen en langs bosranden wordt geregeld afval gestort.