Ankerplaats ID: | A70052 |
---|
Landschap
Dit gebied ten zuidoosten van Sint-Truiden is het meest uitgesproken voorbeeld van een voor de Haspengouwse leemstreek kenmerkend asymmetrisch zuid - noord gericht rivierdal met steile oostelijke helling. In het uitgestrekte akkerbouwgebied bieden de steile, ongeveer 50 meter hoge - deels beboste - helling en de kleinschalige, natte hooilanden, afgewisseld met zegge- en rietvegetaties en hoogstamboomgaarden in de vallei een aantrekkelijk contrast. Het landgebruik is er historisch stabiel. Op de hellingen komen graften voor. Van op het plateau heeft men een prachtig uitzicht over de vallei van de Herk en het dorp Gelinden. De groeven in de steilrand te Overbroek danken hun ontstaan aan de ontginning van mergel als meststof om de verzuring van de zware leemgronden tegen te gaan. Het zogenaamde mergelen, mesten met mergel, zou in Zuid-Limburg voor het eerst door de Eburonen zijn toegepast. Reeds in de16de en 17de eeuw is er sprake van mergelontginningen in de streek van Hers en Gelinden. In 1612 wordt de mergelkuil van Overbroek vermeld. In 1888 werd door de gemeente Gelinden een speciale belasting geheven van 10 centiem per paard voor de niet-inwoners die er mergel kwamen halen, als bijdrage voor het onderhoud van de wegen naar de groeve. Op het einde van de 19de eeuw waren er verschillende groeven in uitbating. De belangrijkste mergelkuilen lagen in het Zuidoosten van Gelinden. In het Overbroek werden eertijds, over een lengte van 300 meter drie groeven uitgebaat, waarbij de mergel over een dikte van meer dan 10 meter werd ontgonnen. Nu is de mergel nog over een lengte van circa 100 meter discontinu ontsloten. De mergelontginning is na WO II vrij plots gestopt wegens het op de markt komen van alternatieven (o.a. kunstmest en bietenschuim.) De mergelgroeve werd wereldberoemd door de beschrijving, meer dan een eeuw geleden, van uitzonderlijk goed bewaarde fossiele flora’s van landplanten. Deze genieten zulk een wereldfaam omdat ze een belangrijke biologische schakel vertegenwoordigen tussen de flora’s uit het Krijttijdperk en deze uit het oudste Tertiair. De hier ontsloten Mergels van Gelinden bevatten ook rijke associaties van dierlijke en plantaardige microfossielen die nauwkeurige ouderdomsbepalingen toelaten binnen de geologische afzettingen uit het vroege Tertiair ( meer bepaald de Heersiaan etage).
Het gebied is het meest uitgesproken voorbeeld van een voor droog Haspengouw kenmerkend asymmetrisch rivierdal met steile oostelijke helling. De voormalige mergelgroeven van Overbroek zijn geologische ontsluitingen van uitzonderlijke wetenschappelijke waarde. Zij vormen de paleobotanische typelokaliteit of referentiecoupe voor de Heersiaan etage in België, een stratigrafische eenheid uit het vroeg-Tertiair (Paleoceen). De fossiele flora van Gelinden is uniek omdat zij een der oudste gekende en best bewaarde flora’s vertegenwoordigt uit het vroeg tertiair van West-Europa. Ze is een belangrijke biologische schakel tussen de flora’s uit het krijttijdperk en die uit het oudste tertiair.
De mergelkuil van Overbroek wordt reeds vermeld in 1612. Eertijds werden hier over een lengte van 300 meter drie groeven uitgebaat , waarbij de mergel over een dikte van meer dan 10 meter werd ontgonnen en aangewend als meststof voor de omliggende landbouwgronden. Het landgebruik is in de omegving van de groeven historisch stabiel. Op de hellingen komen graften voor.
In het uitgestrekte Haspengouwse akkerbouwgebied bieden de steile, ongeveer 50 meter hoge - deels beboste - helling en de kleinschalige, natte hooilanden, afgewisseld met zegge- en rietvegetaties en hoogstamboomgaarden in de vallei een aantrekkelijk contrast. Van op het plateau heeft men een prachtig uitzicht over de vallei van de Herk en het dorp Gelinden.
Een wandelpad en infoborden leiden de bezoeker doorheen een landschap dat een goed beeld geeft van het vroeger grondgebruik in de streek.
De Herk is bepalend voor de opbouw van het volledige landschap.
Herk
natte hooilanden met riet- en zeggevegetaties
ontsluiting van de “mergels van Gelinden” in de groeven van Overbroek
hooi- en kalkgraslanden, grasland onder boomgaarden
Knelpunten zijn: de uitgediepte en rechtgetrokken Herk, de lozing van huishoudelijk afvalwater, de inspoeling van meststoffen vanaf de hoger gelegen landbouwpercelen en de oprukkende teelt van laagstamfruit en maïs in de vallei.